Vertel me alles over de dood
Als kind viel ik soms de doden lastig. Daar bestond een eenvoudige techniek voor, die een neef me had geleerd. We waren even oud, maar hoewel hij het minder goed deed op school, leek hij meer te weten dan ik. Toen hij een keer bleef logeren, vroeg hij of ik wist hoe ik met geesten kon praten. Ik wist zelfs niet dat dat kon, ook al hield het leven na de dood me op 11-jarige leeftijd al erg bezig, met twee grootvaders die waren gestorven voor ik geboren was.
Hij droeg me op om het volledige alfabet op een blad papier te schrijven en dan alle lettertjes apart uit te knippen, samen met de woorden ‘JA’ en ‘NEE’. Vervolgens legde mijn neef ze in een cirkel. “Zo,” zei hij, “nu hebben we alleen nog een glas nodig.” Geesten willen vast ook mooi ontvangen worden, dacht ik, en dus koos ik uit de keukenkast een donkerblauw glaasje dat mijn moeder ooit had gewonnen tijdens een tombola. Een beginnersfout, want mijn neef drukte me op het hart dat je dit alleen mocht doen met doorschijnend glaswerk. Een porseleinen kopje of bedrukt glas mocht misschien wel mooier zijn, maar zo maakte je het kwaadwillige geesten makkelijker om zich verscholen te houden. Kwaadwillige geesten, vroeg ik hem, bestaan die dan? Mijn neef knikte: “Gelukkig kunnen geesten niet liegen, en dus moet je eerst vragen of hij goed of slecht is. Bij een slechte geest moet je dit doen.” Hij draaide het glas razendsnel om en blies erin. “Daar kunnen ze niet tegen. Dat moet je ook doen na elke sessie, anders blijven ze spoken.”
Nog een regel was dat je om geesten op te roepen met minstens twee moest zijn. Anders werkte het niet. De doden waren immers niet geïnteresseerd in eenzaamheid. Het ritueel kon beginnen. Hij deed de gordijnen dicht, plaatste het glas omgekeerd in het midden van de lettercirkel, legde zijn vinger erop en vroeg me om hetzelfde te doen. Ik was bang dat er dadelijk doorzichtige figuren de kamer zouden binnenwandelen zoals ze dat soms ook deden in mijn nachtmerries, maar nadat mijn neef gewichtig had gevraagd of er, buiten wij die vol deelnamen aan het leven, nog iemand in de kamer was, begon het glas licht schokkerig te bewegen richting ‘JA’. Mijn neef zei dat we contact hadden. Hij was ook, zo verzekerde hij me, niet aan het duwen, en ook ik deed niets.
Nadat de dode die even de tijd had genomen ons te woord te staan, ons bevestigde dat hij goede bedoelingen had, vroegen we hem ons alles te vertellen over de dood. Hoe voelde dat, dood zijn? Ik vind het spannend, maar toen schoof het glas tergend traag van letter naar letter, na vijf minuten voelden we hoe saai eeuwig bestaan moest zijn, om uiteindelijk het antwoord ‘ongelukkig hier’ te vormen. Ook wij voelden ons zo. Mijn neef, altijd al ongeduldig van aard, vroeg de geest om plaats te maken voor een andere, hopelijk snellere entiteit. Dat lukte meteen, alleen bevestigde die tweede wel zijn kwaadaardige inborst. Mijn neef wilde snel handelen, maar in plaats van de geest weg te blazen stootte hij het glas om. Hij was ontsnapt, zo vreesden we, en mijn neef begon te huilen. Er gebeurde de volgende dagen niets. Alleen het gewoonlijke getik van de radiatorbuizen, een geluid dat mijn neef niet kende, hield hem ‘s nachts wakker.
“Na vijf minuten voelden we hoe vervelend eeuwig bestaan moest zijn. "
Die ene keer had moeten volstaan voor een bang kind als ik, maar dit keer haalde de nieuwsgierigheid het van de angst, en dus wijdde ik de weken erna zelf ook klasgenoten die kwamen spelen in in deze techniek, met dezelfde gewichtigheid als mijn neef. We riepen bekende doden op zoals Elvis en één vriendje wilde nog een keer met zijn dode kat spreken die een week eerder overleden was. Alles lukte. Elvis antwoordde in het Nederlands, evenals de kat, en ik zei dat dat normaal was als je dood ging.
Mijn neef had me gezegd niets tegen mijn moeder te vertellen, want volwassenen keurden dit niet goed, maar toen ze me op een dag vroeg waarom ze bij het schoonmaken telkens weer papiertjes vond met lettertjes op, vertelde ik toch voorzichtig over mijn nieuwe hobby. Ik had verwacht dat ze me dat zou afraden, maar in de plaats daarvan antwoordde dat ze wel eens wou weten hoe dat geesten oproepen dan precies ging.
De woensdagnamiddag erop zaten we samen in een donker gemaakte keuken. Dit met een volwassene doen maakte me wat nerveus. Met een stem die oversloeg vroeg ik of er iemand in de kamer was, en vrijwel meteen schoof het glas vooruit, veel sneller dan alle keren ervoor. Een krachtige entiteit, zei ik geleerd tegen mijn moeder, en ik merkte niet op dat zij toen al oppervlakkiger begon te ademen. Een goede geest was in ons midden leerden we, en dus vroeg ik hem of hij ook de toekomst kende en mij kon zeggen wat ik later zou worden. Ik was tevreden met het antwoord ‘striptekenaar’, want dat was precies wat ik ook van plan was om te worden.
Daarna zei ik mijn moeder dat zij ook een vraag mocht stellen. Zij aarzelde even, maar vroeg toen of de geest familie was. En daarna of hij dichte familie was, en daarna of hij misschien haar vader was, en toen het antwoord op alle drie die vragen ja was, stootte ze plots een geluid uit dat bezetenen maakten. Ik schrok, zij keek me aan met haar ogen vol tranen en stond toen recht om in de tuin te lopen.
Bedremmeld vroeg ik mijn grootvader nog iets onbelangrijks, maar op mijn eentje werkte het niet. Het glas bewoog geen meter. In plaats van de geest weg te blazen, draaide ik het glas om en liet het op de keukentafel staan. Hij was hier al aanwezig geweest, hij hoefde niet terug naar het dodenrijk. Mijn moeder huilde de hele namiddag. In vergelijking met het tijdloze leven van een dode was dat kort, maar voor mij voelde het als de eeuwigheid.
Sindsdien liet ik de doden met gerust.