Kerkhof
Mijn moeder en ik zijn vandaag op stap in haar geboortedorp. In een uithoek daarvan ligt het gehucht waar ze is opgevoed door een tante. “Vroeger liep deze weg dood op het kerkhof”, zegt ze me, maar de weg reikt intussen ver voorbij de dood, mensen wonen en werken er. We zijn hier om de doden te bezoeken, want binnenkort moet dit kerkhof plaats maken voor een woonblok, het lot van elke morzel grond in Vlaanderen. Mijn moeder had gehoopt deze plannen voor te zijn, maar zodra we het kerkhof opwandelen, is het duidelijk dat de eeuwigheid hier weldra ophoudt. De meeste graven zijn geruimd, nog een paar zerken vechten tegen het woekerende onkruid. Een graafmachine staat klaar op de parking.
Mijn moeder maalt er niet om. Hoewel ze zich van haar kindertijd weinig herinnert, lijkt ze nog heel goed te weten waar de mensen begraven lagen waar ze om hoorde te treuren. “Daar, in die hoek, lag mijn moemoe. Moemoe Steen noemden we haar, omdat ze elke ochtend een steentje van de grond raapte en dat in haar mond stak. Ik heb nooit geweten waarom ze dat deed, maar je zag aan haar afgebroken gebit dat ze er daadwerkelijk op kauwde. Het moet haar rust hebben gebracht.” Weldra zal de graafmachine die steentjes opgraven die heel haar leven in de maag van moemoe steen hebben gezeten. Ze zullen dan in een container belanden en van daaruit elk een eigen weg afleggen in dat schijnbaar miljoenen jaren tellend leven. Een steentje belandt in een leegstaand aquarium in Minsk, waar ze wachten tot de droogte verdwijnt en weer vissen brengt. Een ander steentje geraakt vermalen in beton, dat zal dienen om een nieuwe weg naar Rome te leggen.
"Weldra zal de graafmachine die steentjes opgraven die heel haar leven in de maag van moemoe steen hebben gezeten"
Ik wil mijn moeder vragen hoe oud moemoe steen werd, zodat ik uittellen kan hoeveel steentjes er moeten geweest zijn, maar mijn moeder is intussen verder gewandeld op dit kerkhofje zonder graven. De gemeente zaaide er bloemen in, maar die verstoren haar gevoel voor oriëntatie niet. Waar de zonnebloemen het hoogst zijn ligt een oom van haar. Nonkel Sooi die zijn hele leven ervan droomde om een vliegend tapijt uit te vinden. “Hij was heel handig met auto’s, dacht dat hij met een licht motortje misschien wel iets kon bedenken. Ze hebben hem in de vaart gevonden. Het is nooit helemaal duidelijk geweest of het om een mislukte poging om te vliegen ging of dat hij gewoon gesprongen is.” Ooit zal er gedregd worden en zal dat tapijt boven komen, dat geloof ik ten stelligste.
Van de enkele graven die er nog wel zijn, kent ze niemand zegt ze. Het moeten edellieden in dit gehucht zijn geweest, te belangrijk om in de anonimiteit te verdwijnen, terwijl dat uiteindelijk ons allemaal overkomt, hooguit een tweetal generaties vergt het. Toegegeven: er zijn doden die hardnekkiger door blijven leven, maar die liggen niet hier.
Nog één verdwenen graf moeten we bezoeken. Hier lagen ooit twee mensen: de tante die haar grootbracht en haar man, die hier al lag toen mijn moeder nog niet geboren was. We staan te kijken naar een stukje gras. In de verte hoor ik een kraan dichterbij komen, maar toch overstemt mijn moeder het gebulder. “Het moeten toch goede mensen zijn geweest, denk ik.”
We wandelen het kerkhof uit en rijden verder op de nieuwe weg, benieuwd naar waar die ons leidt.