De Wonderparaplu

Enkele jaren geleden stond er in het gemeenteblad een oproep. Men zocht iemand die zich als peter wou ontfermen over het boekenruilkastje dat in het dorp geplaatst zou worden. Ik zag dat wel zitten, zij het niet om de goede redenen.  Wat voor de buitenwereld een voorbeeld van goed burgerschap moest lijken, was in feite eigenbelang. Het leek me vooral een goedkope en makkelijke manier om mijn honger naar nieuwe boeken een beetje te stillen. Toen wist ik natuurlijk nog niet dat zo’n boekenruilkastje noch mij, noch de literatuur een dienst zou bewijzen. Dat niet iedereen een Russische klassieker of Amerikaanse Great Novel op overschot heeft, begrijp ik nog. En ik had, zij het met lede ogen, nog kunnen aanvaarden dat er vooral thrillers of romance novels gedoneerd zouden worden, maar de realiteit bleek nog barder dan dat. Zelfs het begrip ‘Boek’ was voor sommige mensen te hoog gegrepen, zo getuige de met een elastiekje bij elkaar gehouden uitgeknipte horoscopen van 2002. Niet dat ik ook niet benieuwd ben naar wat ik allemaal volgens de sterren had kunnen meemaken dat jaar, maar daarvoor was zo’n kastje natuurlijk niet bedoeld. Ook een nogal fanatieke, sektarische geloofsbeweging had het concept kennelijk niet helemaal begrepen toen ze maar liefst 3 weken op rij telkens 20 kopieën achterlieten van hun persoonlijke geloofsboek, zelfs gedrukt op mooi, glanzend papier. Ik vermoed dat het niet alleen in hun geloof zonde was dat ik zoiets meteen de papierbak in gooide.  

De afgelopen weken dook er een nieuw fenomeen op. Ik moest er de overlijdensberichten uit mijn dorp eens op nakijken, want ik was haast zeker dat ik zo de onverlaat op het spoor zou komen die systematisch de boeken van zijn overleden (groot)ouder in dat veel te kleine kastje propte. Natuurlijk is dat waar deze hele ruilhandel voor bedoeld is, maar zelfs dat kent grenzen. Dat een boek gewoon oud is, daar kan het niet altijd aan doen, maar kromgetrokken, vlekkerige, schimmelende en stinkende boeken moeten al heel uniek zijn om zich de eeuwigheid toe te eigenen.  Ik vermoedde dat het huis waarin deze boeken ooit stonden nooit verwarmd was geweest of dat de bibliotheek geen dak had gehad. En het bleken dan ook nog eens tweederangs streekromannetjes, met titels als ‘Bij ’t ochtendkoren’ of ‘Van de wind geen melk’. Streekromans van streken die op de moderne kaarten niet langer bestaan, maar ingevuld zijn als uitbreidingsgebied. 

 

"Zelfs het begrip 'boek' bleek voor sommigen te hoog gegrepen."

Een voor een nam ik deze zurige boeken mee naar de papiercontainer en ik gooide ze, na nog een laatste keer te hebben bekeken, weg. Tot ik bij ‘De wonderparaplu’ kwam, een boek dat mij niet alleen door zijn titel greep, maar ook door de knullige maar charmante tekening op de omslag. Dit boek wou ik toch nog eens beter bekijken en thuis zocht ik de mij onbekende auteur K. Mikszath op. Ik ken wel wat schrijvers, maar de heer Mikszath was mij onbekend. Onterecht, want hij was een van de populairste Hongaarse auteurs uit de late 19de eeuw. Deze roman die wel degelijk over een paraplu vertelt was bovendien zijn beroemdste werk. Zo geliefd was het destijds dat de Amerikaanse president Theodore Roosevelt tijdens een bezoek aan Hongarije in 1910 erop stond Mikszath in het echt te ontmoeten om te vertellen hoe hij van het boek genoten had. 

Met die geloofsbrief op zak begon ik te lezen, en dat heb ik me niet beklaagd. Je leest niet altijd een 19de-eeuwse roman waar in het eerste hoofdstuk een paraplu uit de hemel lijkt neergedaald om een kind te beschermen, waarna de dorpelingen geloven dat god hemzelve deze paraplu naar de aarde heeft gestuurd en het voorwerp beginnen te aanbidden. In de hoofdstukken die volgen krijgen we de hele, wat aardsere levensloop van die paraplu voorgeschoteld, met een lichtvoetigheid die je aan het lezen houdt. Mikszath schrijft zeer leesbaar en slaagt er in om grappen te maken die meer dan 120 jaar later nog mensen doen lachen. Over hoe een dorp een Joodse vrouw uitnodigt omdat ze graag een stad willen worden maar dat alleen kunnen als ze toch minstens één Jood in de gemeenschap hebben, en voor wie ze speciaal een synagoge bouwen en een Joods kerkhof aanleggen. Of over twee broers die tegen elkaar opbieden om een stuk grond te kopen en elkaar te slim af te zijn, tot ze beseffen dat ze beter kunnen samenwerken en tot afgrijzen van de verkoper afwisselend hun bod stelselmatig weer laten zakken. 

Ik heb me zeer geamuseerd met dit boek, en nu denk ik dat ik misschien wat streng ben geweest voor de anonieme schenker. Eind jaren 1950 moet iemand dit via zijn lidmaatschap bij het Davidsfonds in handen gekregen, het hebben gelezen en er zo hartelijk om moeten lachen hebben, dat hij of zij tot het eind van diens leven eraan vasthield. Het is misschien maar één keer ooit uit de kast gekomen, misschien ben ik pas de tweede die dit leest. 

Het was trouwens pas deze week dat ik leerde dat de echte Kurt Vonnegut Jr. ooit schreef: “Life is a garden, not a road. We enter and exit through the same gate. Wandering, where we go matters less than what we notice.”

Still uit een van de bestaande verilmingen van de Wonderparaplu

Boeken die in kasten blijven staan, in welke staat dan ook, vertellen altijd een zekere liefdesboodschap. Onmiddellijk moet ik daarbij denken aan de boekenkast van mijn grootvader, die na zijn vroege dood in 1970 nooit meer werd aangevuld met een nieuw boek omdat mijn grootmoeder niet las. Ze stond in een onverwarmde kamer en zoals een bos dat niet onderhouden wordt, verwilderde ook de boekenkast, met doorhangende planken, romans die door het insijpelende vocht kromgroeiden en de onaangename geur van klammig papier die de kamer vulde. 

Bleef ik bij mijn grootmoeder logeren, dan neusde ik op regenachtige dagen graag rond in die kamer. Dat had wel iets van een ontdekkingstocht in een dichtgegroeid woud. Pagina’s van boeken kleefden aan elkaar van de schimmel of ze verkruimelden als ik ze omsloeg, alsof er een toverspreuk in werking trad. Toen ze naar een rusthuis ging, verdwenen bijna al die boeken in een papiercontainer. Dat deed pijn, omdat de hele familie wist dat deze boeken met hun bedenkelijke staat allang niet meer de verhalen vertelden van hun schrijvers, maar dat van mijn grootmoeder en grootvader.  

Zo moet het vermoedelijk ook zijn gegaan met al die muffe boeken in het boekenruilkastje: een wanhopige nakomeling die het leven van zijn overleden dierbare nog even wou rekken door zijn boeken een tweede leven te willen schenken. Schuldig voel ik me nu om al die boeken die ik achteloos weggooide, maar om het goed te maken krijgt ‘De Wonderparaplu’ een plaats in mijn boekenkast, tot iemand lang na mij zich zal afvragen waarom ik in godsnaam zo’n oud, muf ruikend boek van een al lang vergeten schrijver ben blijven koesteren.