De notenboom is niets anders dan een notenboom
Ik zit hier al de hele ochtend achter mijn bureau te wachten, maar vandaag blijft mijn schrijfkamer gewoon mijn schrijfkamer. Dat gaat doorgaans anders.
Vorige maand bijvoorbeeld was dit nog een zolderkamertje in de Ierse stad Cork, waar ik samen met de Ieren zat te juichen omdat hun land door een felle winterstorm begon weg te drijven, weg van grote boeman Groot-Brittannië. Terwijl de Ieren feestvierden, ze hoefden vanaf nu met hun verrekijkers nooit meer op die Engelse smoelen te kijken, sloeg de drank in hun glazen voortdurend over de rand, klotsend door de deining van de zee. Het eiland geraakte op drift. De feeststemming veranderde: iedereen had last van zeemansbenen, behalve ik, want ik bleef achter mijn bureau zitten, vastberaden om dit te vertellen. Onder de Ierse bevolking vonden weddenschappen plaats over waar het eiland uiteindelijk stranden zou: een groep vond de koude en wind bij Ierland horen zoals pubs dat ook deden en hoopten richting het Noorden te drijven, misschien op een plek waar het Noorderlicht altijd te zien was. Een andere groep vond dat Ierland een betere toekomst tegemoet zou zien als het er warmer zou zijn.
De laatste groep kreeg gelijk: Ierland dreef zuidwaarts, en op de plek die vroeger omschreven werd als de Bermuda-driehoek viel het land ten slotte stil. Even bestond de angst dat het eiland in zee zou verdwijnen, maar kopje onder ging er niemand, het eiland fungeerde als een kurk in een fles, met alle gevolgen van dien: de zee stopte met golven, de straalstroom hield er mee op, de bomen groeiden rechter, de maan scheen minder fel. Ik schreef het allemaal op omdat ik wist dat ik zelf pas weer thuis zou geraken als het verhaal verteld was. Pas toen er een delegatie vanuit Bermuda de Ieren welkom kwam heten, werd mijn vrouw wakker omdat ze naar het toilet moest. Drie uur ’s nachts was het, en of ik niet beter ook kon gaan slapen, vroeg ze me.
Zo is het me de laatste jaren vaak vergaan. Voor de literatuur moest alles wijken, zelfs de slaap. Oververmoeid was ik vaak, maar dat streefde ik na, omdat ik merkte dat het mijn schrijfkamer alleen maar grenzelozer maakte. Zeker na twaalven werkte dat goed. Dan was het altijd afwachten waar ik nu weer zou terechtkomen: in een koninkrijk dat Maspoerije heette en waar de vogels wel en de mensen niet konden praten, op de bergtop van een onbestaande berg van waaruit je zicht had op de voorraadkamer van komende beschavingen, in de oorschelp van een vrouw die niet van mij droomde. Op al deze plaatsen hoorde ik te schrijven, wat ik met volle overtuiging deed, niet alleen omdat ik er graag vertoefde, maar ook omdat er aan elk geschreven verhaal de belofte aan thuiskomen verbonden was.
Voor de literatuur moest alles wijken, zelfs de slaap
De korte nachten voelde ik wel, maar ze deerden me niet. Ik nam de volgende ochtend een theetje en ging weer achter mijn bureau zitten, klaar om ergens anders naartoe te gaan. Maar vandaag gebeurt er voor het eerst sinds lang niets. Vandaag kijk ik uit op de tuin en zie ik gewone tuinvogels. De notenboom is niets anders dan een notenboom. De schrijfkamer telt gewoon een bureau en een boekenkast, waarvan ik niet weet hoeveel boeken ze bevat. Vroeger nam ik nog wel eens uitgebreid de tijd om ze te tellen. Dan haalde ik al mijn boeken uit de kast en legde ik ze, zoals speelkaarten, willekeurig in stapeltjes per zestien. Daarna hoefde ik alleen maar de stapeltjes te tellen. Zestien is misschien een raar getallenstelsel, maar ik deed het alleen maar ter voorbereiding van het opnieuw inladen van mijn kast. Daarvoor liet ik me inspireren door sportcompetities. Een hele dag lang namen boeken het tegen elkaar op. De verhalen van Borges versus ‘De meester en Margarita’ van Boelgakov? Het winnende boek ging door naar de volgende ronde, en daarna mochten alle winnaars per stapel het tegen elkaar opnemen, tot ik, na uren spelen, kon besluiten wat mijn favoriete boek van dat moment was. Die mocht dan helemaal bovenaan links, alle verliezers er in aflopende volgorde achteraan.
Maar vandaag is het slechts een boekenkast waarin geen enkele roman nog terug te vinden is. Die ommekeer is al sinds begin dit jaar bezig. Het lukte me nog wel om verhalen te schrijven de afgelopen maand, maar dat verliep steeds stroever. Waar dat aan ligt? Ik heb op de tweede dag van het jaar een tand laten ontzenuwen, dat had ik niet zomaar mogen laten gebeuren. De tandarts toonde me de zenuw, hij was opmerkelijk lang, we hebben hem samen helemaal uitgestrekt en daarna opgemeten, hij liep van bij mij thuis in de Kempen tot aan het Eiffelgebergte. Daarna kreeg ik hem in een potje mee naar huis, op de kast staat hij: biologen zouden zeggen dat hij wat weg heeft van een parasiet, een nauwelijks zichtbaar wormpje dat eieren legt in je hersenen en daar dan jarenlang op gaat zitten broeden. Ze zouden zich verwonderen over hoe zoiets kleins zoveel schade kan aanrichten, maar zij hebben natuurlijk nooit een bureau gehad die hen op andere plekken bracht.
Ik mis hem nu al. Die zenuw was vast een belangrijke verbinding in mijn lichaam die op geen enkele manier nog te herstellen valt, zeker niet nu de tand opnieuw is opgevuld. De verhalen die ik afgelopen weken schreef, dat zijn restjes, maar die zijn nu ook op. Vanaf nu ben ik schrijver af.
Wat moet ik dan gaan doen? Ik las in de krant dat er intussen genoeg tuinmannen en matrozen zijn, dat is al zeker geen optie. Discussiëren op online fora levert me enkel een nog zwaarder gemoed op. In leven van de liefde ben ik ook niet zo goed, en als ik zie wat rijkdom met een mens doet, lijkt een carrière in de high finance me ook niet het juiste traject. Al die opties, ik overloop ze in mijn hoofd en kom telkens weer tot de conclusie dat ik alleen maar kan hopen dat ik me vergis, dat mijn lichaam binnenkort zal merken dat iets niet in de haak zit, waarna een andere zenuw de opdracht krijgt deze belangrijke taak op zich te nemen. Het zal dan vermoedelijk anders worden. Misschien begin ik dan wel detectiveromans te schrijven of duik ik de spiritualiteit in, schrijf ik over mijn aanvaring met de kosmos. Maar zover zijn we nog niet. Tot die tijd blijf ik achter mijn bureau zitten wachten, want eerlijk moet ik zijn met mezelf: iets anders is er niet.