Literaire bouwfirma Wouters

Noot vooraf: Op 7 december 2024 las ik dit verhaal voor tijdens een bijeenkomst van het Hubert Lampo-genootschap. Dit verhaal schreef ik speciaal voor deze gelegenheid. 

Wereldvrede lijkt me mooi, en ook een goede gezondheid tot op hoge leeftijd zou fijn zijn, maar als een toverfee mij ooit één wens schenkt, dan zou ik wensen dat ik in één leven alle verhalen kan lezen die er ooit geschreven zijn. Ik lijd namelijk aan een leesverslaving, die begon toen ik 6 jaar oud was en die in de afgelopen twintig jaar maniakale vormen heeft aangenomen. Ik lees de hele dag door, maar zoals het een verslaafde betaamt, beleef ik er nog maar weinig plezier aan. Aan elk nieuw boek begin ik met de moed der wanhoop, ik lees het zo snel als ik kan, omdat ik weet hoeveel er nog op mij ligt te wachten. Een boek lezen betekent dat een ander onherroepelijk ongelezen zal blijven. Steeds ben ik in vier of vijf romans tegelijkertijd bezig. Don Quichote vecht in mijn hoofd niet tegen windmolens maar tegen witte walvissen, en Lolita wordt op een dag gearresteerd, zonder precies te weten wat haar aangewreven wordt. 

Wat ik ook probeer, het blijft een onmogelijke opdracht. Zelfs als ik heel oud mag worden, zal ik uiteindelijk moeten toegeven dat één leven niet zal volstaan. Dat vind ik een treurig vooruitzicht. Ik heb er wel eens een verhaal over geschreven: een 127-jarige man is officieel de oudste mens ter wereld en krijgt van journalisten de vraag wat zijn geheim is. Met uitzonderlijk heldere stem vertelt hij dat het lezen hem altijd jong gehouden heeft. Het einddoel is ook in zicht: nog vijf romans en dan heeft hij alles gelezen wat er bestaat. Eindigen wil hij met de dunne novelle die hij ooit van zijn moeder kreeg en die hij tot dit moment heeft bewaard. Op één ochtend zal hij die uit hebben, daarna rustig sterven. Maar de dag nadat zijn interview verschijnt, krijgt hij vanuit alle windstreken boeken toegestuurd die hem onbekend zijn en die hem allemaal interessant en ontroerend lijken, en met de ongelezen novelle in de hand blaast hij gefrustreerd zijn laatste adem uit. 

Dat voortdurend willen lezen is het gevolg van de verbeeldingsdwang waaraan ik lijd. Ik vertoef nu eenmaal liever in de verzonnen wereld dan in de echte, waar mensen de oceaan niet kunnen overzwemmen zonder te verdrinken of waar het niet grappig is als een dictator zich als een dictator gedraagt. 

Een van mijn beste vrienden is net het tegenovergestelde. Hij is tevreden met een leven dat bestaat uit werken, slapen, eten en af en toe wat tv-kijken. Terwijl er in mijn huis genoeg boeken zijn die, als het bakstenen waren, zouden kunnen dienen om een gevangenis te bouwen, heeft hij geen enkel boek in huis. Ik kan het me niet voorstellen, maar literatuur interesseert hem gewoonweg niet. Ik kan hem met gemak wijsmaken dat Jorge Luis Borges een niet onaardige Argentijnse voetballer is, dat Kurt Vonnegut Jr. minister van cultuur wordt in de nieuwe Amerikaanse regering onder Trump of dat Vladimir Nabokov het nu toch wel erg bont maakt in Oekraïne. 

Maar toen ik hem vertelde dat ik iets ging voorlezen aan het Hubert Lampo-genootschap, antwoordde hij tot mijn verbazing dat hij de naam Hubert Lampo kende. Dat komt omdat zijn familie al sinds de Romeinse nederzettingen in Grobbendonk woont, dacht ik. Terwijl ik maar een inwijkeling ben, had hij als kind wellicht nog gezien hoe de schrijver destijds jaarlijks in een open koets door het dorp gereden werd terwijl iedereen hem bloemen toewierp. Dat was het niet. Mijn vriend bleek een bijzondere band met de schrijver te hebben. Zijn grootvader had het  huis van Lampo in Grobbendonk gebouwd. Wanneer ze er op zondag met de hele familie voorbij wandelden, kon hij het niet laten om te benadrukken dat die schrijver toch maar mooi dankzij hem schrijven kon.  

"Ik kan hem met gemak wijsmaken dat Jorge Luis Borges een niet onaardige Argentijnse voetballer is of dat Kurt Vonnegut Jr. minister van cultuur wordt in de nieuwe Amerikaanse regering"

Ik wist opeens wat ik hier zou komen vertellen, een verhaal dat als volgt begon: “Ik stam niet uit een familie van schrijvers, maar onze familie ligt wel aan de basis van de wereldliteratuur. Literaire bouwfirma Wouters bouwt al generaties lang huizen voor schrijvers in alle genres: science fiction, kloeke historische romans of intieme confessionele literatuur, wij weten wat u nodig heeft. Wij kunnen teren op eeuwenlange ervaring, onze kennis wordt van generatie op generatie doorgegeven, terwijl wij ook rekening houden met de nieuwste schrijftechnieken. De beroemdste schrijvers hebben op ons een beroep gedaan. Wij weten immers als geen ander voor welke auteurs het licht niet te fel mag schijnen en waar het net wel alles mag onthullen. En natuurlijk voorzien wij ook boekenkasten op maat, met genoeg schapruimte voor het eigen oeuvre en eventuele trofeeën. Zaakvoerder vandaag is Guillaume Wouters, ook wel bekend als mijn grootvader. ”  Enzovoort, enzovoort. 

De bedoeling was om jullie te laten geloven dat ik dit niet verzonnen had. Ik wou getrukeerde foto’s laten rondgaan waarop mijn grootvader samen aan de bar staat met Gabriel Garcia Marquez. Of eentje waarop Marguerite Duras hem iets te innig omhelst. Ik zou anekdotes aanhalen die in geen enkele schrijversbiografie te lezen zijn. Wie wist er dat Italo Calvino een laddertje aan de buitenkant van zijn huis had laten zetten om naar het dak te klimmen, voor wanneer hij de maan weer eens te ver weg vond staan? 

En hoe bijzonder was het wel niet dat mijn grootvader het huis van Hubert Lampo had gebouwd?  Ik was ter voorbereiding van vandaag zelfs naar dat huis gereden, met de bedoeling om er aan te bellen en aan de huidige inwoners te vragen of ik eens een kijkje mocht nemen, onder het mom van research. Ik zou dan kleine details noteren en die dan nu opdissen. Alleen durfde ik niet. Ik was bang voor wie ik er zou aantreffen. Als het nu het grote Lampo-fans waren geweest die mij met open armen zouden ontvangen hebben en mij zelfs de schrijfkamer zouden getoond hebben die ze ter ere van Lampo en zijn werk intact hadden gehouden, als ze me zouden vertellen dat ze  er ’s nachts nog altijd het geluid van potlood of pen op papier horen. Ja, dan had ik iets gemist. Maar evengoed woonde er iemand die gewoon de hele dag televisie keek en was er van de literatuur geen spoor meer terug te vinden. 

Wat mijn verhaal over de literaire bouwfirma Wouters betreft had ik al een onvermijdelijk slotakkoord: ik die aan jullie moet toegeven dat ik omwille van mijn twee linkerhanden niet in het familiebedrijf ben gestapt, tot grote teleurstelling van mijn grootvader. En dat ik daarom, om toch nog wat voeling te hebben met de familie, dan maar schrijver ben geworden, waarna mijn grootvader een huis op mijn maat heeft gemaakt, met te lage deuren en muren die lichtjes schuin staan.

NOOIT AL LEZEND WANDELEN

Ik zag van die plannen af, omdat ik tijdens het schrijven voortdurend aan mijn eigen grootvader moest denken. Die had nooit de kans gekregen om huizen te bouwen, want hij stierf jong, jaren voor ik geboren werd. In het huis van mijn grootmoeder stond zijn oude boekenkast, die sinds zijn dood niet meer aangeraakt was. Ik neusde er graag in rond, al had mijn grootmoeder dat niet graag. Dat ik de leesmicrobe van mijn grootvader had geërfd, zei ze me vaak. En ze beloofde me: ooit zijn al deze boeken voor jou, maar nu ben je nog te jong. Toen mijn grootmoeder stierf, was ik nog steeds te jong, en dus verdwenen al die verhalen in een papiercontainer. 

Wat overbleef, waren de verhalen over mijn grootvader. Eentje staat me in het bijzonder bij. Een keer was mijn grootvader zo verdiept in een boek dat hij het meenam op weg naar een afspraak. Al wandelend zou hij het laatste hoofdstuk uitlezen. Daardoor merkte hij de betonnen paal niet op en met stevige tred, want hij was al bijna te laat, liep hij tegen die paal aan. Het had wel iets van slapstick, zeker toen er op zijn hoofd een buil verscheen ter grootte van een ei, maar het bleef niet om te lachen. De volgende ochtend bleek die buil een kuiltje te zijn geworden, ingezakt onder zijn eigen gewicht. Zo ontdekten ze de tumor in zijn hoofd. Enkele weken later ging hij al dood. Daarom heb ik als lezer één regel: nooit al wandelend lezen. 

Voor wie oud wordt, wordt het onmogelijk om ooit nog een ander leven te leiden. Je bent een bepaald vak gaan studeren, daarna gaan werken, af en toe ben je van job veranderd, je bent getrouwd en hebt 3 kinderen gekregen, je hebt jarenlang gevoetbald en nooit een goal gescoord of je hebt schilderijtjes gemaakt maar aan niemand getoond, je hebt voor je zeventigste verjaardag een groot feest georganiseerd waarop je voor het eerst in je leven danste met je kleinkind en uiteindelijk ben je dan toch niet meer wakker geworden. Dat is het verhaal.

Jong sterven heeft daarentegen als voordeel dat je daarna nog alles kan worden. Als kind gaf ik mijn grootvader de kans om zijn leven verder te zetten, door verhalen over hem te schrijven. Hoe hij berenjager werd in Canada of hoe hij schatkaarten maakten die hij verborg tussen de muren. Ik kon hem niet altijd in bedwang houden: ’s nachts spookte hij op eigen initiatief in de logeerkamer waar ik sliep en waar ook de oude boekenkast stond. Terwijl ik bang mijn ogen dicht hield, hoorde ik hem zuchtend het ene na het andere boek doorbladeren, op zoek naar het einde van die ene roman die hij aan het lezen was toen hij tegen die paal liep. Hij had dat vast nooit uitgelezen. 

"Jong sterven heeft als voordeel dat je nog alles kan worden."

Toen mijn grootmoeder stierf en de boekenkast verdween, had het voor mijn grootvader ook geen zin meer om te blijven. Ik stuurde hem op zee, met het idee dat hij op een dag zou aanmeren aan een eiland en daar het boek zou vinden dat hij zocht.  Maar op zee zijn bleek nog niet zo eenvoudig, zeker niet als je dood bent. Ik verloor hem een tijdje uit het oog. Jarenlang dobberde hij rond zonder ook maar land te vinden, alsof niet de golven maar het land zich steeds maar weer terugtrok. Uiteindelijk liet ik toch een eiland  opduiken waar niets groeide. Er stonden alleen een paar rotsblokken die heidense tempels moesten voorstellen en daartussen liet ik dodo’s lopen, vogels die voor de buitenwereld uitgestorven waren en dus hier op hun gemak konden voortbestaan. Dat vond ik zelf wel een grappige toevoeging. Mijn grootvader ging op het strand zitten wachten, waarop wist hij niet precies. De dodo’s liet hij ongemoeid, maar omgekeerd waren de vogels uitermate in hem geïnteresseerd. Elke ochtend visten ze voor hem takjes of palmbladeren uit het water, aangespoeld vanuit verre regenwouden waar ik het heel erg stevig liet waaien. Met de takjes maakte hij vuur, ook al kreeg hij het nooit warm. Toen een dodo hem op een dag een van zijn eigen veren bracht, begon mijn grootvader zonder inkt op de palmbladeren te schrijven. Elke avond las hij wat hij geschreven had voor aan de dodo’s. Zij keken hem niet-begrijpend aan en maakten een geluid dat ook voor mijn grootvader onbegrijpelijk was, maar vast veel betekende. Na een tijd had hij zo een heleboel verhalen, over builen die plots verdwijnen en palen waar je tegenaan kan lopen. 

Ik weet niet goed hoe ik dit verhaal moet laten eindigen. Ga ik naar mijn grootvader op zoek en kom ik uiteindelijk ook daar op dat eiland terecht, zodat ik te weten komt wat hij me nooit heeft kunnen vertellen? Stopt hij op een bepaald moment met voorlezen, omdat de dodo’s alsnog uitsterven? Komt hij, het wachten beu, uiteindelijk terug naar de bewoonde wereld en vindt hij daar alsnog dat boek, leest hij het laatste hoofdstuk en verdwijnt hij dan voorgoed? Alles is mogelijk, dat is het mooie aan de verbeelding. Maar misschien is het enige juiste einde dat mijn grootvader na enkele jaren schrijven alsnog een huis bouwde op dat eiland, een bibliotheek om al deze onbestaande verhalen in te bewaren. En dat ik er soms naartoe ga om die verhalen over te schrijven. Samen vormen we zo schrijffirma Wouters, wij schrijven verhalen van generatie tot generatie, over de dood heen, in de hoop dat ze nooit meer verloren kunnen gaan.  

  • Berichtcategorie:Blog / Verhalen