De kast
Dit is een raamvertelling over een kast. Die begint zo: gisteren werd bij ons een nieuwe kast geleverd voor in mijn schrijfkamer. ‘s Avonds zei ik tegen mijn vrouw dat ik ze ging inladen. Ik trok naar boven. Naar dit taakje keek ik al weken uit, maar toen mijn vrouw een uurtje later polshoogte kwam nemen, moest ik haar mededelen dat door onvoorziene omstandigheden de kast jammer genoeg nog steeds even leeg was, dat ik bij het inladen plots een ingeving kreeg voor een geweldig verhaal over hoe ik een nieuwe kast kocht en die wou inladen, en ik las het haar voor:
“Maanden geleden al kocht ik een nieuwe kast. Een nieuwe ervaring, want heel lang kwamen kasten in ons huis van schielijk overleden familieleden, die ik voor hun dood soms bezocht en die mij dan altijd zo geïnteresseerd naar hun meubels zagen kijken dat ze dachten dat ze mij er een plezier mee zouden doen door mij expliciet in hun testament te vermelden betreffende de nalatenschap van hun opbergmeubelen. Dat ik vooral benieuwd was naar de inhoud, de geheime levens die ze bijhielden, durfde ik nooit te zeggen. Tot mijn spijt kwamen kasten van een dode oom of tante steeds leeg toe. Daarom weiger ik al een tijdje alle erfenissen.
Toen een van die erfstukken in mijn schrijfkamer vermolmd uit elkaar viel – vroeg 20ste-eeuws populierenhout uit Tadzjikistan bleek in tegenstelling tot wat algemeen wordt beweerd toch geen eeuwig leven beschoren – trokken we naar een meubelwinkel waar de verkoopsters als spoken door eindeloze lege kamers gleden. Je had er kasten op smalle lage pootjes en hoge dikke poten, het leken net mensen. Ik koos een exemplaar dat het best paste bij mijn wereldbeeld, maar dat kreeg meteen een deuk toen mij werd gemeld dat een kast niet zomaar meegenomen kon worden, dat men er acht weken over deed om ze zo goed mogelijk na te maken. Ik wou tenslotte toch een nieuwe kast?
Terwijl ik maanden moest wachten, dacht ik af en toe aan die arme timmerman die in een Apennijns bergdorp kromgebogen in zijn atelier hout zat te schaven om mijn perfecte kast te maken, ik benijdde hem niet, maar zelf had ik het ook niet makkelijk, want de vorige kast was al weg, en dus moest ik maanden tussen de hoge stapels spullen leven. Om de zoveel dagen viel er zo’n torentje om en kon ik ze als stenen op een keienstrand weer gaan stapelen. Meditatief werd dat nooit.
"Weinig heb ik in mijn leven gewonnen, maar de indeling van deze kast voelde zegezeker aan."
Toen de nieuwe kast er eindelijk was, wilde ik het inladen zo goed mogelijk aanpakken. Al mijn spullen taxeerde ik op vorm, kleur en grootte en kende ik daarna een plaatsje toe, om zo tot de perfecte ingeladen kast te komen. Met boekenkasten had ik dat al vaak gedaan, daar was het altijd eenvoudig, maar minder makkelijk bleek het met het allegaartje aan dingen die ik in mijn leven al had vergaard: fotoalbums van mijn voorouders, al lang niet meer compatibele computerkabels, weinig gebruikt kantoormateriaal (duimspijkers, paperclips, stempels met mijn naam op, …), mijn jachttrofeeën, een op straat gevonden collectie houten kunstgebitten, officieel papierwerk, kaften met eetverpakkingen uit mijn kindertijd ten behoeve van de nostalgie, een doosje uitgedroogde pennetjes, een opblaasgiraf die ik ooit voor Kerstmis kreeg, enzovoort. Meermaals moest ik de kast in- en uit laden om tot een duidelijke indeling te komen. Ik hield voortdurend notities bij van wat wel of niet bij elkaar paste, notities waarvoor ik, dat mocht ik niet vergeten, ook een plaats moest voorzien. Even dacht ik het op te geven, vrede te nemen met de chaos, maar ik zette door en rondde vandaag eindelijk de taak af. Weinig heb ik in mijn leven gewonnen, maar dit voelde zegezeker aan. De kast zag er prachtig uit. Liefst van al wilde ik ze meteen verzegelen, het leek me voor de natuurlijke orde van het heelal het beste dat ik ze nooit meer open zou doen.
En toen bracht mijn vrouw me een mandje met spulletjes die ze her en der in huis had gevonden, in andere kasten die nooit van mij zullen zijn. Spulletjes die zij liever geconcentreerd zag in mijn bureau, met name in mijn nieuwe kast, daar was vast nog wel plaats. Heel even bekeek ik de inhoud van dat mandje, hoopte dat het allemaal onbelangrijke prullen waren die gewoon bij het vuilnis mochten, maar ik geraakte vertederd door de herinneringen, waarna ik me gewonnen gaf, de kast opende en het mandje leeg kieperde op het bovenste rek. Een muziekdoosje dat ik ooit van mijn grootmoeder had geërfd speelde door de klap een extra tragische versie van Für Elise.”
Ik stopte met lezen. “Leuk hoor, deze raamvertelling over een kast”, zei mijn vrouw, “al kom ik er wel weer als de slechterik uit, terwijl het natuurlijk wel jouw rommel is. Maar goed, dit is jouw schrijfkamer, dat is voor mij sowieso al verloren terrein. Ik ga op een dag deze kamer binnen komen en jou niet meer terugvinden tussen de boeken. Goed, probeer het toch maar op te ruimen tegen wanneer de poetsvrouw komt.”
Ze ging weg. Ik keek naar alle spullen die rond mij lagen. Wat ik niet tegen haar durfde te zeggen, was dat ik niet echt meer van plan was om de kast ooit in te laden, nu ik had ontdekt welk potentieel lege kasten bieden in kamers waar geschreven wordt.