Hoe Valère Wouters een succesvol zakenman werd

Gisteren was ik in Brugge en terwijl  op de Markt in het zwart geklede, Griekse voetbalsupporters in koor strijdliederen zongen alsof ze nog steeds niet over de Oudheid heen waren zag ik in een hoekje een bedremmeld boekenverkoper staan. Hij had met al die mensen op straat gehoopt veel te verkopen met zijn inderhaast opgesteld boekenkraampje, tot hij doorhad dat het om voetballiefhebbers ging en de kans op verkoop gering was. Ik was uiteraard wel benieuwd, maar zag meteen dat zijn aanbod bedroevend was. Zelfs als er in de stad een literair congres zou hebben plaatsgevonden met literatoren over de hele wereld of een optocht van Nobelprijswinnaars literatuur zou hij niet veel verkocht hebben.

Eerder dan op kwaliteit leek hij te mikken op leeftijd: hoe ouder en meer beduimeld een boek er uit zag, hoe meer kans het maakte om in boekenstandje te belanden. Ik zag onder meer de “Nieuwe geneeswijze” van Pastoor Heumann, een boekje dat ik toevallig kende omdat het bij mijn grootmoeder in de boekenkast had gestaan en ik er als kind vaak stiekem in had gebladerd, gefascineerd door de vreemde illustraties van ziekten en breuken. Pas later leerde ik dat Heumann gewoon een pillendraaier was en dat deze medische gids in feite een veredelde catalogus was.

Weinig geïnteresseerd snuisterde ik door het aanbod:  ‘Planten en zaden doorheen de jaargetijden’, ‘Bloemschikken voor linkshandigen’ en ‘De geschiedenis van onsch dorp Kemzeke’, zeiden me niets, maar plots viel mijn oog op een dun boekje, eerder een pamflet, dat was geschreven door ene Valère Wouters. Bij mijn weten geen familie – al weet je dat nooit zeker – maar ik kon het toch niet laten om zijn “Hoe ik een succesvol Zakenman werd” te kopen voor precies één euro, te meer omwille van de wat vreemde omslag (zie hieronder).

Het boekje las ik vandaag in één zit uit, en ik kreeg iets heel anders voor de kiezen dan ik had verwacht. Of hij daadwerkelijk een succesvol zakenman is geweest, valt moeilijk te achterhalen: 1909 is lang geleden, zeker in de huidige tijd, waar vorig jaar al vaak oud nieuws lijkt. Bovendien hield hij zich niet bezig met de verkoop van voor de hand liggende handelswaar als kazen, meubelen of schoenen, maar was hij gespecialiseerd in een wel zeer bijzondere branche. Zelf bouwt hij zijn verhaal op aan de hand van “Vijf gulden raadgevingen”, waardoor het boek iets krijgt van een hulpboek voor de startende ondernemer.

1. VERKOOP WAT GEEN ANDER VERKOOPT

In zijn inleiding vertelt Valère Wouters over zijn fascinatie voor het menselijke lichaam dat hem al van jongs af bezig houdt. Graag wil hij arts worden, maar daar slaagt hij om ongenoemde redenen niet in. Dan maar zakenman, en dus gaat hij op zoek naar het gat in de markt. Hij wil iets aanbieden wat geen enkele ander bedrijf in zijn aanbod heeft. Om zelf iets uit te vinden, ontbreekt het hem aan technisch inzicht. Nadat hij in 1899 voor de zoveelste keer in zijn leven de Heilige Bloedprocessie in zijn thuisstad Brugge bijwoont, begint bij hem plots een idee te rijpen. Als enkele druppels heilig bloed zoveel mensen op de been brengt, dan zit daar misschien ook wel geld in? Al snel begint hij een handeltje in relikwieën.

 

2. WEET WAT GE VERKOOPT

De kerk verbiedt de handel in relieken, zo ontdekt Valère Wouters al snel wanneer hij het kerkelijk recht er op na slaat, maar dat houdt hem niet tegen. Hij weet dat hij omzichtig te werk moet gaan en neemt, terwijl hij in zijn levensonderhoud voorziet met kantoorbaantjes, enkele jaren de tijd om zijn kennis over relieken uit te bouwen. Op vrije momenten reist hij Europa rond en hij stelt naar eigen zeggen een inventaris op van alle lichaamsdelen die er in kerken, kathedralen en basilieken te vinden zijn. Van heilige staartbeentjes over gewijde vingerkootjes tot kraakbeen uit het oor van een of andere apostel: het wordt Valère al snel duidelijk dat het lichaam van eender welke heilige doorheen de tijd vele wonderlijk vermenigvuldigd lijkt, met als hoogtepunt de 13 heiligbenen die er in schatkamers te vinden zijn van apostel Petrus. Voor Valère is het duidelijk dat alles kan, maar hij leert ook dat hij het meeste kans maakt als relikwieën onopvallend zijn. Valère zet dan ook duidelijke krijtlijnen: schedels kunnen niet, onbeduidende lichaamsdelen wel. Van ruggenwervels of voetbotjes weet niemand precies hoeveel er zijn, en bloed is al helemaal niet na te meten.

 

3. KEN UW KLANT

Hoewel alle geestelijken geacht zijn de kerkelijke wet te kennen en na te leven, heeft Valère genoeg mensenkennis om te weten dat er tussen hen genoeg de aankoop van zo’n relikwie wel zien zitten. Zijn kopers zijn volgens hem onder te verdelen in twee groepen: als eerste zijn er de priesters die door God niet bedeeld zijn met de gave van de handigheid en een bestaand relikwie hebben laten vallen. Onhandigheid zit priesters in het bloed, en hij vertelt het verhaal over hoe een priester in 1380 een glas witte miswijn omstootte en die wijn een rode kleur zag krijgen, een evenement dat in Hoogstraten al eeuwenlang leidde tot een processie. Valère beweert ook dat het Heilig Bloed in Brugge niet meer origineel is, dat het glazen buisje waarin dat bloed wordt bewaard ooit stukgevallen is, waarna men in het grootste geheim bij hem is komen aankloppen om een soortgelijk exemplaar te maken. Daarnaast zijn er de opportunisten, de priesters die volle kerken willen en zich rijk rekenen omdat ze zien hoeveel hoger de offerandes zijn in buurgemeentes die wel een relikwie in hun kerk bewaren. Valère ziet er alleen maar potentieel in.

 

“Valère beweert ook dat het Heilig Bloed in Brugge niet meer origineel is, dat het glazen buisje waarin dat bloed wordt bewaard ooit stukgevallen is”

3. DENK GROOTSCH, MAAR HOUD HET KLEIN 

Wat mij nog het meest opvalt aan zijn getuigenis is hoe internationaal Valère denkt in een tijd waarin dat nog verre van vanzelfsprekend was. Hoewel hij niet te veel te koop wil lopen met zijn bedrijf, stelt hij toch een bescheiden catalogus op die hij naar de kleinste dorpen in Europa stuurt, met daarbij een formulier om bestellingen te plaatsen. Vaak duurt het maanden voor hij antwoord krijgt, maar gaandeweg krijgt hij steeds meer bestellingen. Tandsteen van de ongelovige Thomas of een botsplinter van een enkel lokaal bekende heilige: alles kan hij leveren.

4. VEREEUWIG UZELF

Drie vierde ver in het boek gaat Valère eindelijk dieper in op de vraag die op dat moment ook al een tijdje in mijn hoofd zat te spelen: van waar kwamen al deze stukjes lichaam? Het boek verandert nu van managementgids naar een soort bekentenisliteratuur. Niet dat Valère Wouters plots toegeeft graven leeg te roven of familieleden te hebben vermoord in ruil voor hun lichaamsdelen, maar hij onthult plots dat hij op 23-jarige leeftijd verlamd is geraakt na een val van een paard.  Om die reden heeft hij zijn studies nooit kunnen afmaken en zijn leven zou verder van weinig betekenis zijn geweest als hij niet zijn handel had kunnen opzetten. Namen noemt hij niet, maar enkele studievrienden van hem tijdens de opleiding geneeskunde staan hem bij in de uitvoering van zijn plannen. Zij zijn het ook die hem stelselmatig ontdoen van de lichaamsdeeltjes die hij verkoopt. Daarom ook dat Valère Wouters aangeeft dat dit boek ook meteen het einde betekent van zijn activiteiten. Hij heeft genoeg verdiend om de rest van zijn ongetwijfeld korte leven in luxe door te brengen.

 

Op dat moment lijkt het boek te veranderen in een wat goedkoop horrorverhaal, zeker wanneer Valère in een wat gezwollen eindconclusie neerschrijft hoe fijn hij het idee vindt dat er binnen vele eeuwen nog steeds mensen zullen samenkomen om bewaarde deeltjes van zijn lichaam te vereren alsof het van een heilige was, blij dat hij iets van betekenis heeft kunnen bieden aan horden mensen, ook al kent niemand zijn naam.

Valère eindigt zijn boek niet met te vermelden welke van zijn lichaamsdelen hij ooit verkocht heeft en waar die te bekijken zijn, al had ik dat ergens wel verwacht. Toch ben ik daar blij om, want voor je het weet ben je voor een jarenlange pelgrimstocht vertrokken langs kerkjes die al jaren delen van Valère Wouters vereren. Liever blijf ik in het ongewisse over zijn verhaal, en het waarheidsgehalte ervan. Evengoed zou het een grap van een groepje studenten kunnen zijn of van de boekverkoper in Brugge, nu thuis zich verkneukelend over de verwarring die hij bij een lezer heeft gezaaid, terwijl hij zijn vingers keer op keer kraakt.