Afgevoerde boeken
Eén keer per jaar vind je me in de kelders van de plaatselijke bibliotheek, waar al te ijverige medewerkers dan een verzameling boeken hebben klaargezet die nu wel lang genoeg tot de eeuwigheid bewaard zijn gebleven. De afgevoerde collectie lijkt elk jaar te groeien. Terwijl het in de echte bibliotheek daarboven alsmaar rustiger is, heerst hier een geweldige drukte, want als het goedkoop is, zijn veel mensen er graag bij. Ik ook.
Ik heb het voordeel dat ik mij niet tussen de grote massa hoef te begeven, want ik ben niet als hen op zoek naar recente titels die in meervoud aangekocht werden tot de hype ging liggen. Nee, ik draai mijn aandacht volledig naar de kasten waar de boeken uit het magazijn verzameld staan: oude, vergeten schrijvers die ooit jong en beloftevol waren, maar jarenlang bij het meubilair hebben gehoord. Al hun titels werden aangekocht, omdat een bibliotheek niet anders kon.
De zogenaamde grote drie: Willem Frederik Hermans, Harry Mulisch en Gerard Reve, of de grote vijf, met Louis Paul Boon en Hugo Claus erbij. En Jeroen Brouwers en Gerrit Komrij. Hun oud werk, met bibliotheekstempels en plastic kaften al bij aankoop om zeep geholpen, staat hier per kilo te koop. Het verzameld werk van Vestdijk? Al deze delen moeten wijken. Een voor een zijn het romans die al jaren niet meer boven, in de echte rekken te vinden waren. Ze werden bijgevolg niet opgevraagd tenzij door een verloren gelopen student literatuur, ze namen derhalve te veel plaats, ze moeten daarom weg.
Ik begin te stropen. ‘Miljoenen-studieën’ van Multatuli, las ik daar onlangs niets over bij Matthijs van Boxsel, in zijn dagelijkse berichten uit het handboek Batafysica? Ik steek het boek in mijn zak. Biesheuvel, daar wil ik alles van gelezen hebben. Belcampo die heiligenlevens noteert? Ik neem het mee. Boris Vians ‘Het schuim der dagen’? Die heb ik al 4 keer intussen, met pijn in het hart laat ik hem staan. Zo vul ik een hele tas vol boeken die ergens een belletje doen rinkelen. En dat terwijl er thuis nog genoeg literatuur klaar staat om voor de eerste keer door mij gelezen te worden.
Hun oud werk, al bij aankoop om zeep geholpen, staat hier per kilo te koop.
En intussen bekruipt mij het gevoel dat hier meesterwerken tussen staan die ik aan de buitenkant niet zal herkennen. Ik moest zo nodig niet literatuur gaan studeren, omdat ik een afkeer had van door het onderwijs ingegeven literaire analyses: ik wilde alleen lezen. Zijn er hier naast boekensjouwers ook geen bibliotheekmedewerkers die mij kunnen influisteren wat ik mis, die aan mijn nerveuze postuur kunnen zien dat ik hun frustraties deel? Of andere bezoekers, oude mannen, die mij komen influisteren wat ik zeker eens moet proberen. Af en toe komt er inderdaad iemand naast me staan, maar zodra ze zien hoe oud de boeken in dit rek zijn, draaien ze zich weer om en gaan verder.
Ik zie oeuvres verpauperen van namen als Johan Fabricius, Sybren Polet, Ethel Portnoy, Gerrit Krol, F. Springer en nog veel meer. Misschien worden ze terecht vergeten, dat kan, maar in dat kleine keldertje wordt naarmate ik meer en meer boeken en schrijvers ontmoet die ik niet ken de wereld me te groot, want er is nog veel dat ik nooit gelezen zal hebben en dat intussen al door de kuisploeg wordt opgeruimd. Straks, als ik hier weg ben, dan steken ze de fik erin, dan gaat dit rek ongetwijfeld als eerste de bibliotheek verwarmen tijdens de komende winter.
Ik moet denken aan de papierkelder uit ‘Al te luide eenzaamheid’ van Bohumil Hrabal, waar boeken en papier tot pulp geplet worden, en ik weet dat boeken redden een onmogelijke taak is. Daarom moeten we ze schrijven. Opgedraaid hou ik het voor bekeken en rijd naar huis, waar het stapeltje gekochte boeken onverbiddelijk bij in de kast gezet wordt. Tot ze gelezen worden, blijven ze vergeten.
Ik heb immers geen tijd om te lezen, maar begin meteen te pennen aan het oeuvre van Johan Fabricius, een kantoormedewerker die veertig jaar lang verhalen schreef over zijn leven in de Nederlandse achterhoek. En wat te denken van de lichtvoetige surreële liefdesverhalen van Gerrit Krol, waarin het motief van een roerend theelepeltje vaak de start is van een opmonterende romance? Die avond ontstaan nieuwe literaire stromingen, vinden dode schrijvers een tweede adem en wint de verbeelding het opnieuw van de wrede, wrede realiteit.