De onderaardse wereld van Anton Haakman
Hoe ouder ik word, hoe meer ik besef dat ik alleen voor schrijven in de wieg ben gelegd, en zelfs daar heb ik mijn beperkingen. Een tijd geleden ontving ik een brief vanuit het Belgische koningshuis. Mijn schrijftalent was hen ter ore gekomen en zij zochten iemand onbekend om zich in de luwte bezig te houden met een boek over de 200-jarige geschiedenis van België, waarbij de focus zou moeten liggen op het roemrijke verleden van onze vorsten. Ik kreeg er zelfs voldoende tijd voor: tegen 2030 moest het boek er zijn, een soort jubileumboek.
In een handgeschreven brief reageerde ik aan onze koning waarom ik niet de juiste man was om zo’n werk tot een goed einde te brengen en ik vertelde hem hoe ik ooit een soortgelijke opdracht voor het Vaticaan had verknoeid. Ooit was ik immers door de plaatsvervanger van God zelve uitgekozen om een vuistdik boek te schrijven over de pausen en ik schreef in mijn brief aan de koning hoe verrast ik was dat ze me kenden in Rome maar me daar verder geen vragen bij stelde omdat ik niets liever wilde dan te kunnen leven van het schrijven.
Ik nam de opdracht dus zonder nadenken aan, maar dat bleek al snel een vergissing. Tijdens mijn onderzoek moest ik vaststellen dat er niets saaier is dan de geschiedenis van de machthebberij, en dus had ik het niet kunnen laten om tussen al die Urbanussen en Leo’s een handvol pausen te beschrijven die ik verzonnen had. Er was een paus die ik Ignatius de 21ste noemde en die ik tot 3 keer toe had laten herrijzen, eerst nadat hij gestikt was in een appel, daarna toen hij tijdens een windvlaag van zijn balkon waaide en tot slot toen hij bij een bezoek aan de Noordelijke gebieden doodvroor in zijn wit habijt omdat hij te koppig was geweest om een jas aan te trekken. Adrianus de 2de was een acrobaat geweest, zo schreef ik, en Bastianus de 3de een clown, en samen hadden ze geregeerd over het Vaticaan tot ze opzij werden geschoven door de machthebbers in Rome die het niet konden verkroppen dat de liturgie verworden was tot een ander soort circus dan zij voor ogen hadden.
Pas toen de communicatiedienst van het Vaticaan de laatste versie na begon te lezen, ontdekten ze deze fabuleringen van mij en ik werd door de zittende paus persoonlijk geëxcommuniceerd. Het was toen pas, zo schreef ik aan onze koning Filip, dat ik had ontdekt dat ze niet mij hadden willen aanschrijven, maar de Tom Wouters die zich als historicus aan de KU Leuven had gespecialiseerd in de geschiedenis van machthebbers.
Want zo gaat het met ons, mensen die Tom Wouters heten. Elk hebben we onze vaardigheden. Ik ben niet Tom Wouters de steltloper, die aan zee woont en in dat vlakke gebied zijn talent tot in de puntjes heeft verfijnd. Ik ben niet Tom Wouters de zanger, die een roemrijke carrière in het levenslied heeft gehad onder de naam Tommy Wowthing. En hoewel ik ook nu weer even twijfelde of ik deze opdracht toch niet zou willen aannemen ten koste van de carrière van mijn naamgenoot aan de KU Leuven, voelde ik uiteindelijk toch dat ik beter kon leren uit het verleden. En dus sloot ik mijn brief aan de koning af met de melding dat ik enkel een talent heb voor fictie en dat er aan je lot niet te ontsnappen valt. Hij als koning zou dat wel begrijpen.
"Pas achteraf ontdekte ik dat ze niet mij hadden willen aanschrijven, maar Tom Wouters de historicus."
Tom Wouters de historicus verwijt mij dat ik te veel liefde heb voor de buitenstaander, figuren die hun plaats in de geschiedenis niet verdienen, maar ook daar ontkom ik niet aan. Dat ik daar nu aan moet denken, is omdat ik deze week de roman ‘De onderaardse wereld van Athanasius Kircher’ heb gelezen van de Nederlandse schrijver en filmmaker Anton Haakman. Die verzamelt fantasten uit de geschiedenis en stoot op een dag op Athanasius Kircher, een naam die niet terug te vinden is in de Encyclopedia Britannica en de Winkler Prins, de Wikipedia’s van die tijd. Deze jezuïet had tijdens zijn leven de status van groot wetenschapper, die net als Leonardo Da Vinci zich verdiepte in alle disciplines. Hij daalde voor onderzoeksdoeleinden af in de krater van de Vesuvius, verdiepte zich in optica en stond heel even bekend als de man die als eerst de hiërogliefen had ontcijferd. Maar jaren later wordt via de steen van Rosetta duidelijk dat Athanasius Kircher vooral goed was in dingen uit zijn duim zuigen, waardoor hij uit de geschiedenis verdwijnt.
Haakman geraakt meer en meer gefascineerd en beslist om er een televisiedocumentaire over te maken, een verlangen dat nog sterker wordt wanneer hij ontdekt dat er een Athanasius Kircher Forschungsgesellschaft bestaat, illuster genootschap bestaat dat zich bezighoudt met het heruitgeven van het werk van dit vergeten genie. Alsof een schrijver het verzint, bestaat dat genootschap uit twee zonderlinge mannen die zich laten aanspreken met de titel commendatore en die overal fondsen ritselen om hun glorieuze project tot een goed einde te brengen. Als Haakman zijn documentaire uitbrengt, zijn veel mensen ervan overtuigd dat het fictie is en dat de mensen in de documentaire acteurs zijn. Zo vreemd en excentriek gedragen ze zich.
Eind jaren tachtig wil Haakman nog een laatste keer zijn verhaal brengen over Kircher en het Forschungsgesellschaft, deze keer in de vorm van een roman. ‘De onderaardse wereld van Athanasius Kircher’ is een knotsgek boek over zijn ontmoetingen met de twee heren die achteraf oplichters blijken, over hoe hij via Kircher verzeilt in een spiegelwereld waarin fantasie en werkelijkheid voortdurend haasje-over springen. Hooggeplaatste machtsfiguren die hij ontmoet blijken naderhand niet te bestaan. Mensen van wie hij het overlijdensbericht ontvangt, zijn twee jaar later springlevend. Haakman blijft keer op keer beweren dat alles wat hij beschrijft hem echt overkomen is, hoe ongelooflijk dat ook klinkt.
Dit boek, dat meteen een plaats krijgt in mijn persoonlijke literaire canon, is fantastisch, maar ik voe nadat ik het uitgelezen heb toch ook jaloezie. Ik zou ook graag in de jaren 60 in bibliotheken hebben gebotst op de naam van zo’n geweldig vergeten historisch figuur en mij er dan de 30 jaar erop in verloren willen hebben, voortdurend met de twijfel hebben willen zitten over wat echt is en wat niet. Helaas: ik ben geboren in een tijd waar Athanasius Kircher een uitgebreide Wikipedia-pagina heeft en waar elke zonderling al uit het verleden is geplukt.
Maar ik kan natuurlijk ook zelf aan het verbeelden slaan. Zo stoot ik in november 2020 op een literaire website op een kort in memoriam over Anton Haakman, een schrijver die ik op dat moment niet ken. Wat er over hem en zijn kleine oeuvre geschreven staat, fascineert me en dus noteer ik zijn naam. 2 jaar later vind ik in een tweedehands boekenwinkel in Antwerpen die een jaar later er al niet meer is een exemplaar van zijn roman ‘De onderaardse wereld van Kircher’ en wanneer ik het uitgelezen heb, neem ik me voor ooit een roman te schrijven over Haakman, een man in wiens leven ik mij verder wil verliezen, al is het maar om zijn verzameling fantasten te pakken te krijgen. En wie weet zal ooit iemand zo ook op mij stoten, als de enige Anton Haakman-kenner in de wereld en denken: over die kerel moet ik ooit een boek schrijven.
"Ik neem me voor ooit een roman te schrijven over Anton Haakman."