Vereniging der Zuid-Nederlandsche Encyclopedisten
Ik ben geen historicus, maar vandaag ontdekte ik in mijn eigen familiegeschiedenis een wonderlijk verhaal dat ik graag deel. In 1899 startte mijn overovergrootvader Aloys Franciscus Johanna Wouters met enkele Nederlandse vrienden – hij woonde vlak aan de grens en zocht zoals dat dromers vaak overkomt dus liever zijn geluk in het buitenland – ‘De vereniging van Zuid-Nederlandsche encyclopedisten’. Elke week kwamen ze samen in een café, waar ze tot in de vroege uurtjes lemma’s bedachten, feiten uit de grote, wonderlijke wereld. Je moet je dat voorstellen: geen smartphone of internet om meteen te controleren of iets waar is, enkel papieren naslagwerken die bij elk lid thuis in de kast stond.
Bovendien hadden ze zich tot doel gesteld om een encyclopedie te schrijven met “uniek wetenswaerdig materiaal”, en dus schreef de notulist van dienst telkens alleen die feiten op die maar één van hen kende. Zodra iemand te kennen gaf dat hij ook al gehoord had van ‘dat merkweerdig verschijnsel’ of ‘die eigenaerdige plant’, kwam dat onderwerp niet langer in aanmerking voor het naslagwerk waar ze aan bezig waren. Ze streefden niet naar volledigheid, maar naar uitzonderlijkheid. De lat lag dan ook bijzonder hoog in zo’n belezen kring, en op heel wat avonden werd er niets genoteerd.
Zo’n uitgangspunt voor een encyclopedie is een nobel streven, ware het niet dat gaandeweg de menselijke eerzucht het oorspronkelijke doel wat in de weg kwam te zitten. Elk lid van dit genootschap voelde immers de ambitie om zijn belezen vrienden de loef af te steken, hen te overvallen met curieuze onderwerpen waar geen van hen ooit van gehoord had. En dat zal er wellicht wel toe geleid hebben dat ze uiteindelijk lemma’s begonnen te verzinnen, in de hoop niet door de mand te vallen.
Eerzucht zal er wellicht toe geleid hebben dat ze uiteindelijk lemma's begonnen te verzinnen.
Begin 1906 verscheen dan ook de eerste en meteen ook laatste ‘Encyclopedia Der unieke wetenswaerdigheden’, waarin we biografieën van onbestaande staatshoofden krijgen opgelijst, traditionele gebruiken die nooit uitgevoerd zijn en exotische planten- of dierensoorten die zelfs door Humboldt niet ontdekt hadden kunnen worden.
Nooit heb ik ergens anders iets gelezen over een Siberische gemeenschap die al eeuwenlang hetzelfde stoofpotje warm houdt op een vuur dat ze nooit uit laat gaan en waar men om de week vlees en groenten aan toevoegt. En waar is dat volk uit de Dinarische Alpen gebleven die het slachtoffer werden van een mysterieuze aandoening die over generaties werd doorgegeven? Toen diens voorouders beslisten om niet langer op de bergtoppen hun huizen te bouwen, maar beneden in de vallei, kregen ze last van iets wat het naslagwerk omschrijft als het omgekeerde van hoogteziekte: het gevoel dat hun hoofd voortdurend naar de grond wordt getrokken, waardoor ze allen kromgebogen door het leven gaan.
Na publicatie viel de Vereniging voor Zuid-Nederlandsche encyclopedisten uit elkaar. Niet in ruzie, maar wellicht voorvoelden ze allen dat ze dit soort truukjes geen tweede keer zouden klaarspelen.
Nochtans zou mijn overovergrootvader meteen daarna beginnen met zijn carrière als linguaficticus en een poging ondernemen om, in navolging van de successen van het esperanto en volapük, zijn eigen kunsttaal te bedenken. Over het Magalon, dat volgens mijn voorvader “de bedoeling heeft om de ongrijpbaere gedachtenissen der menschen grijpbaer te maken’ vertel ik een volgende keer wel iets.
En waar is dat volk uit de Dinarische Alpen gebleven dat voortdurend kromgebogen door het leven ging?