Het syndroom van Gestner
Om de eerste dag van twee maanden vakantie feestelijk in te zetten, nam ik vandaag mijn kleuter mee naar de dierentuin. We gingen op deze vader-zoonuitstap eerst langs de apen omdat we ze grappig vonden, maakten dan een korte omweg naar de boomkangoeroe, en gingen daarna allesbehalve alfabetisch verder het dierenrijk af.
We hadden onder meer de flamingo’s, buffels, okapi’s en giraffen al gezien, toen hij me begon op te vallen. Een oudere man in trainingspak, die op een afstandje van ons liep en in het begin wat tegen zichzelf mompelde, maar die zijn stem naarmate we verder gingen steeds luider liet klinken. Uit wat hij zei klonk frustratie. “Hoe is dat nu toch mogelijk?” hoorde ik hem meermaals zeggen. Hij gedroeg zich als een jengelend kind dat na herhaaldelijk zeuren een ijsje krijgt, om dan kwaad te worden omdat het ijsje niet de juiste smaak heeft.
Ik probeerde hem te negeren, maar op de weg naar de olifanten kwam deze man plots naast ons wandelen, duidelijk met de bedoeling om contact te maken. Ik knikte vriendelijk. Daarop zuchtte hij en zei hij: “Snap jij dat nu mijnheer? Waarom betaal ik eigenlijk voor een abonnement? Toch niet voor 20 lege kooien en één olifant?!”
Een tijdlang heb ik mijn kennis van de wereld proberen bij te spijkeren door het lezen van wetenschappelijke boeken over de meest uiteenlopende onderwerpen. Ik zal niet beweren dat ik daardoor deskundig geworden ben in biologie, seismologie of theoretische fysica, maar ik heb wel veel opgestoken over de curiositeiten uit onze wereld. En dus herkende ik ook het probleem waar deze man aan leed.
Waarom betaal ik eigenlijk voor een abonnement? Toch niet voor 20 lege kooien en één olifant?!
Er bestaat in deze wereld een behoorlijk zeldzame, nauwelijks te diagnosticeren afwijking die het syndroom van Gestner heet, genoemd naar psychoanalist Gerald Gestner, die eind 19de eeuw tijdens een bezoek aan Schönbrunn Tiergarten in zijn thuisstad Wenen vaststelde dat sommige mensen nergens dieren zagen.
Deze mensen liepen, net als de man die nu naast me stond, zuchtend en blazend door de dierentuin, om uiteindelijk woedend om een terugbetaling te vragen. Gestner schrijft in de lijvige studie over dit syndroom dat deze mensen weggehoond werden door het dierentuinpersoneel, dat dacht dat het om een vergezochte, slecht uitgevoerde list ging om een gratis bezoek aan de zoo te versieren. Maar de Oostenrijker zag dat er meer aan de hand was. Gefascineerd installeerde hij zich in de maanden erna elke zaterdag in de zoo, en sprak, de zeldzame keren dat hij iemand opmerkte die zich zo gedroeg, deze mensen aan.
Uit deze paar gesprekken leidde Gestner zijn syndroom af. Hij beschreef deze afwijking en verbond er ook meteen een conclusie aan: het ontbrak bepaalde mensen zo aan verbeeldingskracht dat ze zich onmogelijk iets voor konden stellen bij al deze exotische dieren, die in hun omschrijving vaak ook te vergezocht klinken. Bij deze mensen gaat hun armoedige geest zo ver dat zelfs als een ‘5 meter lang geel dier met bruine vlekken en twee hoorns op het hoofd’ of ‘een piepklein mensachtig diertje, maar dan met een staart en overal haar’ zich fysiek voor hun ogen manifesteert, hun brein weigert om hun aanwezigheid te registeren. En dus is al wat ze zien lege kooien.
Het feit dat de man die mij had aangesproken wel de olifant zag – op zich toch ook geen alledaags wezen – deed me vermoeden dat hij er met een beetje inspanning misschien wel in zou slagen om ook de andere dieren te leren zien. Ik vertelde hem dus over Gestner en zijn observaties meer dan 100 jaar eerder. Ik zei hem dat de dieren er wel waren – mijn zoon en ik hadden ze tenslotte gezien – maar dat hij ze zich gewoon niet kon voorstellen. Ik moedigde hem aan: ga voor een willekeurige kooi staan, lees het bordje en probeer dan uit alle macht het dier voor te stellen.
De man keek me verward aan, zei verder niets meer en wandelde weg. De rest van ons bezoek zag ik hem niet meer terug. Pas op de trein naar huis, toen de kleuter in mijn armen in slaap was gevallen, bedacht ik mij dat het onvriendelijk was geweest van mij om in die paar seconden een stempel op hem te drukken.
Sterker nog: naarmate ik er verder over nadacht, realiseerde ik me dat het even goed zou kunnen dat ik zelf aan een syndroom lijd dat nog niet eerder beschreven is en dat precies tegenovergesteld is aan wat Gestner ooit opschreef. Misschien lijd ik wel aan de niet te vermijden drang om over dieren, mensen en ziektes te schrijven die zich nooit fysiek zullen manifesteren, maar die hun bestaan alleen te danken hebben aan het feit dat ik ze heb bedacht.
Ik moedigde hem aan: ga voor een willekeurige kooi staan, lees het bordje en probeer dan uit alle macht het dier voor te stellen.