Klasfoto

Van mijn zoon, die nog geen 4 jaar oud is, zijn er intussen duizenden foto’s. Als hij ooit een andere identiteit wil, zal hij weken nodig hebben om zijn verleden uit te wissen. Een groot contrast is dat met mijn moeder, van wie er nauwelijks beelden bestaan uit haar kindertijd. Vooral dat ze geen klasfoto’s heeft vond ze jammer, zei ze me onlangs, en ik vond dat dan weer jammer. Daarom stuurde ik een e-mail naar de heemkundige kring uit haar geboortedorp, met de vraag of zij misschien in hun archief dat soort beelden bewaarde. Het antwoord kwam snel: mijn moeder en ik werden uitgenodigd op hun wekelijkse inloopavond op maandag.

Van zodra we op die dag het lokaaltje binnen stapte dat hen door de gemeente was toegewezen, dacht ik dat men hier eens een documentaire over zou moeten maken, over deze bevolkingsgroep van voornamelijk oude witte mannen die, verspreid over de dorpen in ons land, de taak op zich hebben genomen om de hele geschiedenis die zich binnen de dorpsgrenzen heeft afgespeeld in archiefkasten te krijgen. Een onmogelijke opdracht, want alles was volgestouwd. Stapels papier die niet meer in de kasten pasten, lagen op tafels uitgespreid. Voor het verleden had je blijkbaar veel plaats nodig. Het was er warm in dat kleine kantoor, de vensters stonden open, maar daardoor vlogen er voortdurend documenten door de kamer. Niemand reageerde, alsof ze al lang hadden ingezien dat vroeger niet te ordenen was. Dat ze zich uitsluitend met erfgoed bezig hielden, zag je ook aan de medewerkers, met een huid die leek op papier van oude kranten en stemmen die kraakten als oude vinylplaten.

Ik gaf mijn ogen flink de kost. Op ingebonden boeken las ik omschrijvingen als ‘Sigarenbandjes van voormalige sigarenfabriek’, ‘Burgemeesterskandidaten die het niet haalden’ en ‘ afgebroken huizen vanaf 1860’. “Indrukwekkend he”, mompelde een van de oude mannen tegen me, door het gewicht van alle jaren die hij al had meegemaakt stond hij nu kromgebogen. “Ik zal u nog eens iets laten zien. In deze kasten verzamel ik de doodsprentjes van alle mensen die in dit dorp ooit gestorven zijn. Ik mis alleen nog Valère de Breuker die stierf op 3 april 1924, maar van die zijn doodsbeeldje bestaan maar 3 exemplaren. Eentje voor zijn vrouw en dan nog twee voor zijn ouders. Verder mocht er van zijn dood niet geweten zijn, die was nogal mysterieus.” En hij deed iets wat op knipogen moest lijken.  

De microfilms bevatten alle lokale clubblaadjes van tussen 1930 en 1980, waaronder de volledige jaargang van ‘De club van klein verdriet'.

Voor ik daar meer over kon vragen, stelde een andere man zich voor aan mij en mijn moeder: “Geef mij uw geboortedatum en ik zal u zeggen wat voor weer het hier toen was. Ze noemen mij de weerman hier. Ik onderzoek bijzondere weergerelateerde gebeurtenissen in ons dorp. Wist je bijvoorbeeld dat het op 19 juni 1954 hier zo erg regende dat het moederhuis overstroomde en er in de chaos kinderen wegspoelden langs de Visbeek naar de buurdorpen? Nu nog moeten er nakomelingen zijn daar die diep vanbinnen voelen dat ze er eigenlijk niet thuishoren. De Guido probeert die al jaren op te sporen, maar ja, dat werd allemaal verdoezeld in die tijd.”

Weer een andere man – ik kon ze al lang niet meer van elkaar onderscheiden – pakte me bij de arm en leidde me naar een grote ladekast. “Hier in deze kast zit onze collectie microfilms. Ze bevatten alle lokale clubblaadjes van tussen 1930 en 1980, waaronder de volledige jaargang van ‘De club van klein verdriet’, een vereniging die 1 jaar heeft bestaan, in 1952. In hun blad verzamelden ze anekdotes van inwoners over die keren dat ze hadden moeten huilen om weinig tot niets. Allemaal anoniem, tot bleek dat het een eenmansclub was en dat voorzitter Sooi Pelckmans al dat verdriet zelf bij elkaar pende. Sooi was een treurig man. Jij hebt die toch nog gekend he, Staf?” En Staf knikte al even deerniswekkend.

Een in een lange paarse jurk geklede vrouw was intussen net als ons binnen gewandeld op zoek naar informatie, meer bepaald over de geschiedenis van het herenhuis waar ze al enkele jaren in woonde. Het spookte er zei ze, en ze wou weten wie er vroeger had geleefd. Drie mannen, die elk hun haar naar een andere kant kamden, stelden zich grinnikend voor als de cel vastgoed en overspoelden de vrouw met nutteloze informatie over haar huis: wie het dak had gelegd en hoeveel dakpannen in die tijd kostten, wie de buren waren ten tijde van de eerste Wereldoorlog en wat de naam van hun hond was, een dier dat volgens een van de mannen op een keer was weggelopen en nooit meer gevonden, waarom de brievenbus drie keer van plaats was veranderd en op welke dagen er water in de kelder had gestaan. Ze leken het allemaal uit hun duim te zuigen, maar als de ene sprak, knikten de andere twee bevestigend. Van de vorige inwoners wisten ze niets, maar dat het er spookte zouden ze noteren.  

“Door een computerfout hadden de tienduizenden foto's die ze gedigitaliseerd allemaal een andere naam gekregen.”

Ik dacht aan mijn eigen verleden en hoe ik ooit ook de plannen had om dat allemaal op te schrijven, plannen die ik had laten varen toen ik besefte dat ik dan niet alleen niets anders meer zou doen dan schrijven, maar dat ik bovendien de tweede helft van mijn boek zou moeten vullen met eindeloze beschrijvingen over hoe ik mijn eigen geschiedenis opschreef, waarna ik dat weer zou moeten opschrijven, zodat het boek nooit klaar zou geraken, maar steeds dikker en dikker zou worden.

Plots  nodigde een andere grijsaard mij en mijn moeder plots uit om naast hem en zijn computer plaats te nemen. “Die klasfoto’s dus. We zullen eens zien of we iets vinden”, stamelde hij, en hij opende een Excel-bestand. “Het zal niet makkelijk zijn,” zuchtte de man. Door een computerfout, zo legde hij uit, hadden de tienduizenden foto’s die ze de afgelopen jaren hadden gedigitaliseerd allemaal andere namen gekregen, zodat ze niet meer overeen kwamen met de namen in dat Excel-bestand. Telkens we in de databank een foto vonden die volgens de omschrijving wel eens mijn moeder zou kunnen tonen, bleek de corresponderende foto niet te kloppen. Zo kregen we o.a. foto’s te zien van een bergvolk in een sneeuwlandschap en een tentenkamp in een woestijn, allebei beelden die volgens mij op een andere plek waren genomen dan in deze gemeente, alsof de man zijn eigen vakantiefoto’s ook maar ineens als erfgoed van de gemeente had beschouwd, omdat hij uiteindelijk daar toch als inwoner op reis was geweest.

“We gaan het anders moeten doen”, zei hij. Hij had zelf ooit klasfoto’s gescand, want zijn overleden echtgenote was lerares geweest. “Als u, mevrouw op een van die foto’s staat, dan moet ik u wel herkennen.” In plaats van zijn bril op te zetten, nam hij die af en  vervolgens keek hij minutenlang indringend mijn moeder aan met die gelige ogen van hem, in de hoop dat er ergens een belletje ging rinkelen. Een onmogelijke opdracht leek het me, maar na 2 minuten mompelde hij tegen zichzelf en iets later diepte hij uit een mapje een foto op met daarop mijn moeder, 50 jaar jonger en omringd door kinderen die ze niet meer kende.

We bedankten hen uitvoerig, maar ik bleef toch met het gevoel zitten dat, hoeveel kasten, mappen of boeken hier ook stonden, alle kennis eerder in de hoofden van deze mannen zat en dat er van al deze geschiedenis weldra niets zouden overblijven. Deze mannen zouden ooit sterven en al wat er dan nog te doen was, was hun schedels archiveren, ergens bij in een kast op een plank zetten. En bij vragen over onderwerpen die de specialiteit waren van zo’n overleden vrijwilliger, zou men dan zeggen: “Rudy wist dat, hij staat daar.” En met dat antwoord, dat steeds vaker zou vallen, zouden we tevreden moeten zijn. Want hoezeer je het leven ook wou kunnen bewaren, hoeveel papier je er ook voor nodig had, het ging altijd verloren, het ging altijd door.

  • Berichtcategorie:Blog / Verhalen